Tom Schamp - Interview

“Op het eiland van koning Torelore stranden de geliefden Aukassijn en Nikolet. Zo’n vreemd eiland hebben ze nog nooit gezien, het lijkt wel de wereld op zijn kop. De koning is net bevallen en zijn vrouw trekt ten oorlog, gewapend met erwten en prei.”

Deze middeleeuwse fabel werd eind 12e, begin 13e eeuw geschreven door een onbekende schrijver. Waarschijnlijk werd het verhaal rond die tijd verteld en gespeeld door rondreizende muzikanten. Rijm en proza wisselen elkaar af. Het resultaat: een mooie mix van poëtische beelden en grappige scènes vol fantasie. Als kritische parodie op de literatuur en de gewoonten van de tijd heeft deze fabel de tand des tijds moeiteloos doorstaan. De vorm en de inhoud zijn immers verrassend eigentijds.

‘Het heerlijke eiland van koning Torelore’ is een uniek prentenboek, in de vorm van een theater.

Van september 2020 tot 30 juni 2021 kunnen groepen die in Hanenbos verblijven de gelijknamige expo bezoeken: de prachtige illustraties uit het boek worden er tijdelijk tentoongesteld.

Hanenbos sprak met de man achter al die kleurrijke tekeningen: illustrator Tom Schamp. Het werd een fijn gesprek waarin we, ondanks de schermafstand, heel wat connecties voelden tussen ons Centrum voor Jeugd, Natuur & Avontuur en het wonderlijke eiland dat Tom Schamp op papier zette.

Ik ben Tom Schamp, tekenaar en illustrator. Meestal stel ik me voor als illustrator, omdat ik mijn tekeningen, schilderijen en kunstwerken altijd in opdracht maak. Die opdrachten kunnen heel divers zijn. Vaak is het voor commerciële klanten, in binnen- en buitenland.

Ik werk samen met mijn vrouw, Katrien. Zelf hou ik me bezig met alles wat beeld betreft en zij verzorgt de communicatie en promotie.

Sinds ongeveer 18 jaar, toen we zelf begonnen aan kinderen, illustreer ik ook kinderboeken. Vaak heeft het beeld daarin een centrale rol. Het liefst werk ik aan boeken voor de allerkleinsten: voor kinderen in de overgangsfase van zuiver beeld naar beeld en taal. De eerste tien jaar van mijn boekenwerk stuurden auteurs of uitgeverijen me manuscripten toe met de vraag of ik de tekst wou illustreren. Ik zei toen nogal gemakkelijk ‘ja’, Katrien heeft me dat gelukkig afgeleerd. (lacht) Ik herinner mij dat er periodes waren, in 2010 bijvoorbeeld, waarin ik aan 5 boeken tegelijkertijd werkte. Dat doe ik nu niet meer.

Wanneer ik werk in opdracht, ben ik echt een toegepaste kunstenaar. De interactie met de opdrachtgever, het gepingpong over beeld, tekst en resultaat, het teamwork: dat vind ik allemaal heel verrijkend. In dat opzicht vergelijk ik me graag met een kok aan het fornuis. Ik maak een gerecht op aanvraag, maar laat me daarin graag leiden door wat vandaag hip is in de keuken, welke dagverse groenten er zijn, en welke kruiden en ingrediënten ik in de streek kan vinden.

De laatste 10 jaar werk ik meer en meer aan mijn eigen kinderboeken. Ik probeer me te beperken tot 1 boek per jaar. Daarbij vertrek ik vanuit iets wat me zelf triggert en waar ik dieper op wil ingaan. Een van de laatste boeken is een encyclopedie over kleuren, ‘Het mooiste boek van alle kleuren’ uit 2018.

Rond 2010 waren mijn kinderen zelf nog klein. Ik vond het heerlijk om samen met hen weer helemaal in de wereld van een kinderboek te duiken. Een kinderboek is een fantastische manier om rechtstreeks met een lezer in contact te komen. ‘Het mooiste boek van alle kleuren’ werd bijvoorbeeld in allerlei vreemde talen uitgegeven, zoals Russisch en Japans. Het idee dat er een Japans jongetje of meisje zo’n boek kan begrijpen, vind ik fenomenaal. Ik ben ook ooit zo’n jongetje geweest, dat opgroeide aan de noordrand van Brussel. Dat ik via mijn boeken van Brussel tot Tokio over kleuren kan communiceren, en daarin common ground vind, dat vind ik een van de meest magische dingen die er zijn.

“Dat ik via mijn boeken van Brussel tot Tokio over kleuren kan communiceren, en daarin common ground vind, dat vind ik een van de meest magische dingen die er zijn.”

In 2010 werkte ik vooral voor Franse uitgeverijen en magazines. Tijdens een van mijn trips in Parijs had ik afgesproken met een medeauteur, Élisabeth Brami, voor een koffie aan de Gare du Nord, net voor ik weer op de Thalys richting Brussel zou stappen. Ik was die namiddag gefrustreerd: voor een speelgoedfabrikant had ik heel wat dingen gemaakt die ze uiteindelijk niet gebruikten, of toch niet op de manier zoals ik het bedoeld had. Ik had verschillende houten letters gemaakt die je op deuren kunt kleven, maar ze hadden daar de minst leuke uitgekozen. De kleuren die ik had geschilderd, kwamen bovendien helemaal niet goed tot hun recht in het product dat ze hadden uitgewerkt. Dus ik zat wat te balen boven mijn koffie.
Toen stelde Élisabeth me voor om er zelf een ABC-boek van te maken. Dat leek me nog niet zo’n slecht idee. Maar zo’n boek schrijven, helemaal zelf, daar stond ik toch wat huiverachtig tegenover. Ik was geen schrijver: ik schreef wel eens een mail ofzo, maar veel verder reikte mijn schrijfambitie niet.
Toch ben ik de uitdaging aangegaan. Ook wel omdat Élisabeth als een echte mama over me heeft gewaakt, en me enorm goed heeft begeleid doorheen het hele traject. Omdat het boek in het Frans geschreven moest worden, een taal die ik beheers maar niet mijn moedertaal is, had ik het gevoel dat ik als een soort van Arno alle le’s en la’s door elkaar mocht slaan. En ook volledig mocht freewheelen met de taal. Het Frans leent zich natuurlijk tot vele woordspelletjes.
De publicatie van het boek, dat uiteindelijk ‘Het leukste ABC ter wereld’ werd getiteld, was me zo goed bevallen dat ik het ook in het Nederlands begon uit te werken, samen met uitgeverij Lannoo. Zo heb ik de laatste jaren heel wat boeken gemaakt rond het figuurtje Otto, waar ook gaandeweg meer tekst en meer humor in geslopen is. Durven schrijven is een manier geworden om tekst te integreren in mijn schilderwerk.

Ik schilder nog altijd al mijn illustraties met de hand. Daarna scan ik de geschilderde elementen in, en herschik ze op de computer. Daar maak ik dan composities mee. Tijdens dat werk staat het woordbrein nooit stil. Ik schrijf mijn gedachten op en maak daar dan vaak kalligrafische woorden mee. Ik heb daarom altijd een blad naast mij liggen. De woorden verwerk ik dan in mijn tekeningen.
Wanneer ik schilder, maak ik voortdurend associaties. Ik denk dan aan dingen die mij doen denken aan mijn kindertijd, aan iets wat ik gisteren op Instagram heb opgemerkt, of de laatste film die ik gezien heb. Maar ook aan woorden en aan taal in het algemeen.
Wat ik zo leuk vind aan het soort werk dat ik doe, is dat beelden geen taalgrenzen hebben. Zelfs geen leeftijdsgrenzen. Ik maak geen onderscheid: of ik nu werk voor kinderen of voor volwassenen. Talen, klanken, alle letters in een alfabet, ze inspireren mij telkens opnieuw. Als ik voor een Japanse klant werk, vind ik het enorm boeiend om in mijn werk Japanse karakters te verwerken. In het Frans word ik anders getriggerd dan in het Nederlands. Ik voel dat de taal zelf mij ook boeit, maar dan meer vanuit het standpunt van de visuele vertelling. In mijn werk komt het beeld altijd eerst.

“Beelden hebben geen taalgrenzen en zelfs geen leeftijdsgrenzen.”

Ik heb als kind altijd getekend, zoals veel of de meeste kinderen trouwens. En net zoals veel kinderen was ik ook vaak aan het tekenen als ik dat niet mocht: in de marge van mijn schoolboeken en schriften. Daarnaast speelde ik piano, en eigenlijk stak ik daar als kind en puber meer tijd in. Op een bepaald moment ben ik in groepjes beginnen spelen. Daar lag op dat moment mijn passie. Muziek was ook een middel om sociaal te zijn, om letterlijk in groep dingen te doen.
Zo rond mijn 16e kreeg ik meer interesse in illustraties en beeldend werk. Wij hadden thuis de Humo niet, wat ik jammer vond omdat daar altijd zo’n toffe tekeningen in stonden van Joost Swarte en René Vermeulen. Als we dus bij de scouts een papierslag deden, verzamelde ik altijd zoveel mogelijk Humo’s waarin ik mooie illustraties zag, terwijl alle anderen het eerder op de Playboys gemunt hadden. Oké, ik zal ook wel enkele Playboys verzameld hebben. (lacht) Maar die illustraties van Joost Swarte en René Vermeulen, die spraken mij onmiddellijk aan.
Ik was als kind ook enorm fan van Kuifje. Ik had daar een esthetische ervaring bij. Als je naar die stripvakjes kijkt, voel je onmiddellijk dat daar iemand aan het werk is die iets sterks vertelt met beelden. Terwijl het in andere strips, zoals bijvoorbeeld Suske en Wiske, meer gaat om het verhaal.
Die klare lijn van Hergé vond ik later terug in de illustraties van Joost Swarte en René Vermeulen. Maar dan met veel invloeden van muziek in, van muzikanten die ik dan ook bewonderde. Daar was iets gemeenschappelijks, een overlapping die me enorm boeide.
Als we met ons muziekgroepje optraden - we hebben zelfs één keer opgetreden in een jeugdhuis in Dworp -, ontwierp ik de affiches en de beelden. Dat visuele begon me gaandeweg zelfs meer aan te spreken dan de muziek zelf. Wat ik moeilijk vond in de muziek was dat je maar zo sterk bent als de zwakste schakel. Het gevoel dat je hebt wanneer je een bepaalde richting uit wilt met je groep en je krijgt niet iedereen mee … Of je krijgt je bandleden wél mee maar je band wordt maar niet groot.
Ik had al snel het gevoel dat de beelden die ik maakte veel makkelijker te manipuleren waren dan de muziek die in groep ontstond. In beelden kwam ik sneller bij de boodschap die ik effectief wilde overbrengen. Bij muziek voelde ik vaak de technische beperkingen: die van mijzelf en die van de anderen, maar ook van de opname en de livemuziek die erachter zat.Bij tekeningen had ik sneller het gevoel dat ik het zelf allemaal onder controle had.
Daarom ben ik Illustratie gaan studeren aan Sint-Lukas in Brussel, met achteraf een extra jaar in Polen. Toen ik in mijn 2e jaar zat, is René Vermeulen komen kijken naar een tentoonstelling op het einde van het academiejaar. Hij gaf mijn naam door aan Guy Mortier. Zo kwam het dat ik op mijn 18 jaar al publiceerde in Humo.
De techniek van magazines drukken stond eind jaren tachtig, begin jaren negentig bijlange nog niet zo ver als nu. Ik heb dus nog de periode meegemaakt dat ik kwaad uitriep: ‘Oh nee, hoe zijn die kleuren nu weer gedrukt?’ Of ik vloekte soms op het papier van Humo, of de koppen die ze boven mijn illustraties durfden zetten. Dat waren absoluut niet de ideale omstandigheden. In een tijdschrift ben je maar één schakel natuurlijk: jij bezorgt het beeld en iemand anders doet het woord …

In 1991 ben ik in Polen gaan studeren. Erasmus stond toen in zijn beginschoenen, maar bestond nog niet voor hogescholen. Een vriend van me was een formulier aan het invullen van een of ander ministerie, om in Londen te gaan studeren. Ik vroeg hem of ik zo’n blad van zijn stapeltje mocht hebben.
Ik had toen net een tentoonstelling in Antwerpen bezocht, over Poolse grafiek. In die periode was ik immers enorm geboeid door posters uit Polen van de jaren 50 tot begin jaren 80. Er ontstonden toen heel mooie dingen, als reactie van de culturele oppositie tegen het communisme. Het logo van Solidarnosc bijvoorbeeld was veel grafischer dan het gemiddelde logo van een verzetsbeweging.
Die directe stijl van de Poolse oppositieaffiches had met technische beperkingen te maken. In Polen hadden ze nog geen quadridruk of glanzend papier ter beschikking. Dus moesten ze van de beperking hun kracht maken, en dat lukte hen aardig. Dat idee spreekt mij trouwens nog altijd erg aan.
Illustratie is vaak beperking: je hebt maar een beperkte ruimte waarvan het formaat op voorhand is bepaald. Er is een bepaald thema, een specifieke doelgroep, en een vastgelegd moment waarop die gaat uitkomen.

“Illustratie is vaak beperking: je hebt maar een beperkte ruimte waarvan het formaat op voorhand is bepaald. Er is een bepaald thema, een specifieke doelgroep, en een vastgelegd moment waarop die gaat uitkomen.”

Al die beperking werkt voor mij heel positief als artistieke input. Voor mij is dat een uitdaging. Die periode in Polen, tijdens mijn laatste jaar studie, werd zo een adempauze. Volledig los van het commerciële en van de ratrace, waarin ik nog eens puur voor de vorm en de kleur dingen kon maken. Ik heb daar veel aan gehad.

Dat is organisch gegroeid. Ik ben nooit op zoek geweest naar een specifieke tekenstijl, maar ik ben wel vertrokken met een klare lijn. Ik tekende in het begin zoals Hergé dat deed. Maar daarna heb ik die lijn laten vallen. De kleuren heb ik overgehouden. Zo ben ik van tekenen naar schilderen geëvolueerd.
Vanuit mijn periode in Polen was ik het gewoon om met simpele, sobere kleuren te werken: zwart-wit, rood-wit, vaak ook sepiatonen. Een beetje sombere kleuren ook. Gaandeweg is daar altijd wat meer kleur bij gekomen. In het begin schilderde ik met aquarellen en ecoline. Later ben ik met acrylverf beginnen experimenteren. Het voordeel van acryl is dat je veel kleur op kleur kan leggen: een laagje plastiek waardoor je laag op laag kan werken zonder dat de onderste laag verdwijnt of vervaagt. Dat was voor mij de opening, rond 1995-1997, naar meer kleur.

Ik vertrek vaak vanuit kleur. Als ik bijvoorbeeld illustraties moet maken voor een vierkant boek van 48 pagina’s, snijd ik 48 vierkanten uit en geef ik die allemaal een kleur. Een geel vierkant, een roze vierkant, donkerblauw, lichtblauw. Met die kleurcombinaties begin ik dan te puzzelen en te schilderen. Kleur is steeds het uitgangspunt: deze prent moet blauw zijn, een ander eerder roze. Gewoon voor de sfeer.
Ik ben pas laat beginnen werken met een computer: mijn allereerste pc kocht ik pas in 2007. De rest van de wereld was toen al lang gedigitaliseerd. Ik heb dat lang kunnen afhouden. Maar om een aantal praktische redenen was het niet meer doenbaar, vooral als je met klanten werkt die aan de andere kant van de wereld wonen. Er kwam zelfs een punt dat die klanten zich begonnen af te vragen of ik wel bestond. ‘J’ai un ordinateur, donc j’existe’, zoiets.
Nu werk ik vaak op mijn computer. Ik schilder eerst nog wel altijd alles: ik creëer al schilderend. Dat is gewoon mijn manier van denken en werken.

“Ik creëer al schilderend. Dat is gewoon mijn manier van denken en werken.”

Alles wat ik schilder, scan ik en snijd ik uit. In al die jaren heb ik bijvoorbeeld al 100 keer een valies getekend of geschilderd. Op de computer maak ik dan mappen aan vol valiezen en hoeden en bloemen. En daarmee maak ik collages, zoals voor het boek van koning Torelore.

Aan dit boek heb ik gewerkt van 2010 tot 2011. Het was een boek in opdracht, oorspronkelijk uitgegeven door uitgeverij Albin Michel. Ik werkte in die periode vaak voor uitgeverijen in Frankrijk.
‘Het heerlijke eiland van koning Torelore’ is een collageboek, gemaakt volgens de techniek die ik net beschreef.

Eerst heb ik alle achtergronden in een kleur geschilderd. Daarna ben ik beginnen spelen met de personages. Ik maakte collages van dierenkoppen op mensenlichamen. Daar zette ik dan hoeden op en ik gaf hen dingen in hun hand.
Als ik daarmee bezig ben, voel ik me zoals een kind dat met Playmobil aan het spelen is en alles bij elkaar gooit. Zo werk ik altijd, tot ik iets heb wat beantwoordt aan het beeld dat ik in gedachten heb.
Al laat ik dat laatste steeds meer vallen. Vaak heb ik op voorhand wel een beeld van waar ik naartoe wil, maar zelfs dat kan tijdens het proces veranderen. Het is een cliché: ‘de reis is belangrijker dan het resultaat’, en ook al is het misschien niet helemaal waar, ik sta zelf wel altijd erg open voor alle invloeden en toevalligheden onderweg.

Dat klopt. Ik schilder vaak heel ingewikkelde prenten, soms van 2 op 2 meter. Daar kan je niet plots op het einde beslissen om de zon aan de andere kant te zetten. Vroeger begon ik dan gewoon opnieuw. Of ik werkte aan twee pistes tegelijk en dan koos ik wat het werd.
Ik herinner me een vergadering tijdens het werk aan ‘Het heerlijke eiland van koning Torelore’. De schrijfster, Sylvaine Hinglais, vond mijn beeld van de koning als leeuw wat te cliché. Na een brainstorm beslisten we dat we van de koning een ram zouden maken. Dat eiland van Torelore zit vol onverwachte elementen, dus een ram paste inderdaad beter. Hop, weg met de leeuw!
Was dit tien jaar eerder gebeurd, toen ik alles nog met de hand schilderde en er nog geen computerwerk bij kwam, zou ik in tranen naar huis zijn gereden omdat ik alle leeuwen moest weg schilderen, met alle consequenties van dien. Want een ramskop is veel kleiner dan een leeuwenkop.
De computer heeft dat natuurlijk een pak gemakkelijker gemaakt. ’s Morgens open ik een beeld op mijn computer en ik kijk er met een frisse blik naar. Dan zie ik wat er gewijzigd moet worden en ik verplaats de elementen. Zo’n beeld is een apart bestand in Photoshop, dat bestaat uit allemaal verschillende lagen. Voor mijn huidige project zit ik nu bijvoorbeeld al aan meer dan 700 lagen in één beeld.
Wat ik maar wil zeggen: dankzij de computer kan je veel gemakkelijker ingaan op de dialoog.

Eigenlijk niet zo belangrijk. Ik ben geen cartoonist of iemand die een grap visueel vertelt. De humor en de referenties sluipen eerder gaandeweg in mijn werk. Veel van mijn humor ontstaat ook door de naïeve manier van tekenen. Het is een spel. Het is zoals ’s morgens opstaan, naar de zolder stappen en met Playmobil verder spelen waar je de vorige keer geëindigd bent.

“Het is een spel. Het is zoals ’s morgens opstaan, naar de zolder stappen en met Playmobil verder spelen waar je de vorige keer geëindigd bent.”

Waarschijnlijk zullen mijn ouders vroeger ook af en toe gelachen hebben wanneer ze mij bezig zagen als kind, om alles wat ik samenbracht in mijn spel. Wat hebben al die dingen met elkaar te maken? We maken voortdurend associaties, zo werkt dat nu eenmaal in een mensenbrein. En kinderen zijn daar sowieso sterk in. Sommige volwassenen hebben de luxe dat ze dat als job kunnen blijven doen.

“We leggen voortdurend associaties. Zo werkt dat nu eenmaal in een mensenbrein. En kinderen zijn daar sowieso sterk in. Sommige volwassenen hebben de luxe dat ze dat als job kunnen blijven doen.”

Zeker en vast. Ik sta volledig achter het idee om kunst aan te bieden binnen het eerder recreatieve veld. Dit vind ik een boeiende combinatie. Omdat het voor een kind allemaal even belangrijk is: sport, verbeelding, cultuur, … Vreemd eigenlijk dat volwassenen dit allemaal in verschillende vakken beginnen opdelen. Ik begrijp wel dat dat in een schoolse context moet. Maar het is goed dat kunst, spel, sport en natuur in een recreatieve context dichter bij elkaar kunnen komen. Dat zal voor veel kinderen een eyeopener zijn.

Hanenbos heeft ook een educatief luik ontwikkeld, rond de expo. Kinderen kunnen daarbij zelf aan de slag met de tekeningen en hun verbeelding.

Dat is fantastisch! Zelf heb ik ook nog enkele workshops gegeven rond het boek. Daarbij maakten we theaters uit karton en papier. De kinderen werkten allemaal rond hun eigen personage, dat ze vormgaven zoals ze zelf wilden. Dat gaf heel mooie resultaten.

Door de thematiek en de historische context van dit oorspronkelijk oud-middeleeuwse verhaal, is het ook een boek geworden waar veel leerkrachten Frans uit het 1e en 2e middelbaar rond werken. Ik raad hen dus zeker aan om eens een kijkje op jullie site te nemen.

Een paar dingen die voor mij werken: denk heel associatief. Dat houdt je blik fris en je geest alert. Waardeer ook klein werk dat misschien niet helemaal kadert binnen je droomproject. Ik heb al ondervonden dat het ene ding vaak naar het volgende leidt en dat je zo kan groeien in je werk. En last but not least: blijf altijd in beweging. Voor een frisse blik vol creativiteit.

‘Het heerlijke eiland van koning Torelore’ – Tom Schamp
Van september 2020 tot juni 2021 in Hanenbos, Lotstesteenweg 103, 1654 Dworp
Expo voorlopig enkel te bezichtigen door verblijvende groepen in Hanenbos

Deel deze pagina: